Lingua Franca

Als weer iemand mij vraagt waarom ik
de dingen niet wat ernstiger neem, moet
ik altijd denken aan een oom van mij, een
slager zoals mijn vader, nonkel Gaston.

Hij lag in het hospitaal, terminale leukemie,
ten hoogste nog een week te gaan, toen ik
hem voor het laatst bezocht. Hij begroette
me met een hoofdknik en een knipoog, voor

mijn uitgestoken hand was hij te moe.
Toen begon hij te schelden op de patiënt
naast hem, een kale, uitgeteerde lotgenoot
van bij de zeventig.‘Die is er geweest,’

riep mijn nonkel luid, ‘spreek gerust, hij is
zo doof als een pot. Heeft heel zijn leven
elke dag twee bakken pils gezopen. Bij die
hoeveelheid wordt het bewaarmiddel vergif.

Nog een paar uur geef ik hem, en dan….’
Geringschattend kijkend hief mijn nonkel
nu toch zijn hand om in de lucht een
moeizaam wegwerpkruis te tekenen.

Drie dagen later ging mijn moeder op
bezoek, met een thermos vol krachtige
bouillon. Mijn nonkel was verdwenen. Zijn
kamer was leeg. Op de medepatiënt na,

die moedes blik beantwoordde
met een grijns, en een geheven
hand die in het ijle nauwgezet
een kruis begon te trekken.

TOM LANOYE